En legt U heen, en lacht tot hem misschien, En zijt geworden, tot een zonder wille.
Een lafenis is hij, een goede daad,
Maar een, bij wiens nabij komen wij weenen, Wanneer zijn hand iets wat ons lief is slaat, En niet neemt ons, maar wel dit lieve henen.
O dood, neem mij tot U, fluister mij aan Den diepen zin uwer veranderingen,
En laat mij niet uw stilte binnengaan Voor ik van uwe fluistering mocht zingen.
27