VI
Wanneer wij zullen naakt zijn als de zee,
Het blad, de boom, de ster, de maan, het licht, En als de nacht zoo diep en ruim en echt En als de atmosfeer oneindig; —
Wanneer wij hebben weggestuurd, wat ons Weerhoudt te zijn zoo open als de ruimte, Wanneer wij, woorde-vollen, zullen zijn Zooals het woordelooze naakt en echt, -—
Dan zullen wij de adem van den nacht,
Het spreken van de sterren om de maan,
De teekens die de boomen schrijven, weten, En worden in het woordelooze ruim Uitzeggers van een wonderzacht bevel.
18