Te heffen tot een eindeloozen zang Te maken tot een kostlijk zingend spel Van schoonheid, dat hij noemt de poezie;
En in dit kostlijk spel, in deze sfeer,
Doopt hij de wereld en zijn hand ontstijgt Waar zij zich heft uit deze diepten op,
Een zachte glans, die zich deelt, ruischend mee Aan al wat op en neergaat in de ruimte,
En blijft om de gestalten zwevend hangen.
67