Spuit uit nekken, schedel, oor en schouder Langs de pooten van zijn huppend paard,
En dit alles doet hij om den nek te stijven Van zijn loonheer, die hem voert ten oorlog, Voor zijn landheer, die hem schenkt de krotten, Voor zijn priester, die hem wijst de kerken, Kent gij tusschen alle dieren, éénen,
Zoo belachelijk, als dezen mensch.
64