Nieuwe Liederen der gemeenschap

Titel
Nieuwe Liederen der gemeenschap

Jaar
1920

Pagina's
73



Zoo leefden zij het leven tot zij zwegen,

En zij zaten wel bij avond aan de stegen, Verdroomd en dof en keken moeizaam heen, Naar licht, dat aan de westerkim verdween.

Zóó dachten zij, wellicht, is ook verdwenen, Uit mij het lichtende, eenmaal verschenen, Toen ik nog jong was en stond in het goud; Nu ben ik avondstil en leeg en oud.

Zij wisten niet, die ginds aan drempels zaten, Bij de deurposten hunner kleine straten,

Dat ergens op de werelden, begon Het licht te beven van een nieuwe zon.

O, ampel nog en in den aanvang schuchter, Het leek in verten wel een gele luchter,

De horizonnen waren niet ontwaakt;

Zij werden slechts door iets zeer teers geraakt.

Maar toch in verte, in het ongewisse,

Het Oostersche, daar meende men te gissen Naar een paleis van marmer in het rond,

En aan de poort een hooge Moejik stond.

58

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.