XIX.
De muzikant die het heelal ontstijgt,
De fluisteraar, de ziel, de melodist,
De waaiende, wiens eeuwig lijf bevracht Is, met de geuren en de klanken en De kleuren en de dampen van den aether,
De steigeraar, die levensrythmen blaast,
En alle werelden jaagt voor zich uit,
De geest van al wat adem heeft, de wind Die de muziek maakt bij het eeuwig gaan Der dansende atomen in de ruimte,
De communist, aangrijper van het Al,
De Brenger van de hoogte naar de diepte, Die ze vaneenescheidt en samenvoegt,
En laat in ieder achter het geluid
Van toen zij klonken in gemeenschap samen,
De ziel van al wat is, die openblaast
Het dichtgeschovene en van muziek
En kleur en dans en lijn en zang, maakt vol
Het eertijds uitgewoonde en verkilde,
De sprookjesman die op een mantel ligt Te kijken uit de hoogte in de diepte,
Die zich van uit de diepte heft opwaarts Te fluisteren naar dingen het geheim Hunner geboorte uit het Communisme,
Hij heeft zich neergebogen tot den mensch, Den kleinen mensch, die uit het stof gemaakt
t 43