Mij riep de stem, zij riep mij in den nacht, Onrustig lag ik aan mijn legerstede,
Ik werd een ander mensch, want zij hief mij Naar ongeziene paden dezer aarde,
Waar menschen stonden in een wijd verzaam „Of het niet tijd werd voor het communisme” Machtig was hun gestalte en geluid,
Het eeuwige heelal liep vol van hen.
Mij riep de stem, zij greep mijn denken vast Zij was gestegen uit het sidderend hart Der leeddoorploegde nu ontwaakte menschheid En al wat groeiend leefde zong in haar,
Zij werd een werveling, zooals de stem Des winds, wanneer hij uit het Oosterland Opstaat, en stormend uitgilt revolutie.
Mij riep de stem, zij greep mij aan, ik kom.
42