Nieuwe Liederen der gemeenschap

Titel
Nieuwe Liederen der gemeenschap

Jaar
1920

Pagina's
73



XVIII.

Mij roept de stem; Wanneer haar adem gaat Binnen de kleine kamers van mijn hart, Binnen de ruisching van mijn levend lijf,

Dan sterf ik af, dan hef ik mij uit mij,

Dan word ik de gestalte van een klank,

Dan word ik dwaler in een vreemd gerucht, Die tot zichzelven nadert, zich heenbuigt Nadenkende tot iets, en zich verliest.

Mij drijft de stem, ik hoor haar tot mij aan Opstijgen uit de diepten van de aarde, Gebogene, komt zij tot mij, ontsluit Alle de deuren van mijn peinzend lijf,

Ik voel haar zijden adem binnenstroomen,

Ik word doorsidderd van een wreed geluk,

Ik hef mij uit mij op, ik ben van haar.

Mij roept de stem, zij heeft mij aangeraakt, En ik ben niets meer en ik ga uit mij,

Mij te vereenigen met het heelal,

Levende sterf ik af, ik word een woord,

Een wisselend licht, een scherpe zoom,

Een peinzer in de grijs mystieke boomen, Een vogel die opvliegt, een snelle klank,

Een stille bloem, het gindsche kind dat stapt.

41

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.