Maar wie zal menschheid stooten naar dit licht?
En ik bevond mij weder tot het Boek In de Mansaarde, waar het gouden licht,
Beeft om de slapenden — het Mausoleum Mijner meest dierbaren van alle menschen;
En ik vernam dit stralende geluid:
Gij werker, zult, waar gij ten opstand gaat Naar deze maatschappij van het Bezit,
U vrij te maken en uw Energie Uw zingende gerucht, uw arbeidskracht, Verlossen en vrij maken alle kracht Die op de oude aarde leeft in loon Van *t schurftig, wreede, valsche kapitaal Ik stort u van een wild begeeren vol Zijn steden te veroveren, en zijn landen,
Zijn mijnen te bezetten, kloov' aan kloov'.
Zijn Banken te omheinen met schildwachten, Zijn Boeren af te roepen van het veld,
Zijn werkers uit fabriek en huis en poort Zijn vaarders op de zeeën van hun schepen,
En gieten, alle valsche leuzen om
Tot d' Eene* „Heerlijk lichtend Communisme”,
Ik drijf uit uwe ziel de vonken goor
Van godsdienst, vaderland, en kruiperij,
Ik maak uw koppen zuiver, poets ze op Met het fellichtend lak van de gemeenschap.
Ik maak uw oogen tot een trotsche ster