Een hoogbegeerde, licht verspreidende,
En nu geworden, tot de afgejaagde, Aangevretene, nooddruftige; . * . ♦
Hard wordt het oog des werkers, stalen klank Hoort hij, schermutseling, en fel gekrijt,
Wilde bewogenheid, Rumoer staat op,
De werkers zenden antwoord aan den roeper, Er stort uit duizend kelen, naar het licht Een oproerlied, de oude aarde dreunt,
Er is uit hare voegen opgestaan,
Een zaaisel machtig, zingende Giganten,
Die 't Communisme roepen uit op aard', Verga Bezit — Eén enkel zingend Nest Van samenhoorigheid, worde Heelal; Vrijheid stijg op, uw gouden tijd begint*
De kreten trekken af, de stilte valt,
De kamer ligt in duisternis vergeten,
Tot door haar venster valt het eerste licht,
En raakt den slapende, wiens machtig brein, Waaruit de teekens van het fel verzet Stralende beven op het donker boek,
Ligt neergezonken langs den boog der armen; Maar om de sterke lippen beeft een lach,
De lach der zaligen, de lach van hen Die weten, dat zij toeven in het licht,
Die lach van hen, die opgaan in het licht,
65