En liet hij goudbestikte sterren lachen,
Bij het geraas der splinterende planeet, Waarom schoot uit op zijn bevel, de boom, Zooals een slang, en werden velden bevend, En trokken beken zingende hun weg,
Op slingerende slagen door de landen* Waarom zong hij, de eenzame, voor wie, —* Zong hij voor U, die heenzit in de zaal, Onder zijn boog, op het gestoelt, waarin,
De kreun nasiddert des verkochten makers, Zong hij voor U, vermooid in een gewaad Bestikt met leed uit oogen der vermoeiden; Zong hij voor U het stijgen zijner ziel, Omdat gij hadt geboekt het stijgen van Uw fondsen aan de looze beurspilaar;
Was het voor U dat hij een klankschip stiet, En aan den mast drieklank van lichtjes hing, En uitvoer tot een wildbewogen vaart,
Hij toovenaar, — omdat gij hadt een schip Bevracht, en uitgerust, naar d’ Archipel, Waaruit een zoete winst U tegenwoei;
Hij zong voor deze, die gij hebt misleid,
Hij zong voor deze, die gij hebt ontkend,
Hij zong voor deze, die gij hebt gestroopt, Hij zong voor hem, dien gij geledigd hebt, Hij zong voor de vernederden, verkochten, Hij zong voor de vermoeiden laag van oog, Van houding, wil, gestalte, ziel, en woord* Hij zong voor U, omdat hij U verachtte;
58