Van de nieuwe gemeenschap der Menschen

Titel
Van de nieuwe gemeenschap der Menschen

Jaar
1924

Overig
Een gedicht

Pagina's
85



Met vonkelend gebaren naar de diepte Waar een der Meteoren viel uiteen;

Maar niet bereikt het splinterend gesteent,

De nevelende brug die daar te beven stond,

Of hij verging, wegijlend in een zucht.

Stil ligt de zaal, de menschen zitten wit,

Zij zijn gewikkeld in het vochte licht,

Zij worden uitgeheven van zich weg,

Zij worden opgenomen naar een tocht,

Zij worden kinderen, de toovnaar speelt,

Hij neemt ze mee, en laat ze sterren zien,

En 't schubbig ruischen van de zeeën hooren, En *t scheuren van der wolken fijn gewaad,

Aan het geaderd lichaam van de lucht;

Dan daalt hij af, en neemt hen bij de hand,

Het bergdal in, langs groen belegde groeve, Voorbij den boom, die opschiet als een slang, Voorbij de vanen van de stille velden,

Voorbij de beken, roeiende een weg Van slingerende lichtjes door de landen,

En hij duikt tusschen loof, de toovenaar,

Het bleek gelaat, waarin de oogen branden Omvat één oogenwenk de hooge zaal,

Waarin de menschen zitten neergedoken,

Zijn hand raakt hen zacht aan, en hij verdwijnt.

Voor wie zong hij de toovenaar, voor wie. Waarom hief hij de gongbeslagen zee,

57

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.