Doorheen het dak der Eeuwen, naar het licht,
Te werpen van zich af een goor verleden*
En maken met elkaar het nieuw gericht,
Nieuwe verhoudingen en lichtend Heden*
De loongod weg, de slavernij heeft af,
Het blinkend goud waarop de menschheid staarde* Het vindt geen inhoud meer, het vod, dat laf En voos, den mensch gemaakt heeft op de aarde*
En ruim de hoofden, en de harten wijd,
En lichtende het denken en de oogen,
En zingende de menschen, en bereid Elkaar te dienen met hun alvermogen*
Is dit aan u geschied, gij oude knecht,
Gij van een geest gebogen en gekrompen,
Met oogen aarzelende en onecht;
Van waar dat licht, dat uit u komt geblonken*
Hebt gij U opgestoken naar den dag,
Is Communisme in uw ziel gevallen,
Zijt gij nu blinkende, wijl gij gezag
En d' ouden loonheer wegwierpt, Gij vasallen ?
Ziet op, gij kwaamt in menschgewijden staat,
In de saamhoorigheid van alle dingen,
Gij zijt geklommen in den dageraad,
Gij toeft waar hemelen en aarde zingen*
51