Van de nieuwe gemeenschap der Menschen

Titel
Van de nieuwe gemeenschap der Menschen

Jaar
1924

Overig
Een gedicht

Pagina's
85



Maar zij, de aangeroepene, beleedigde,

De eeuwig welgezinde, de Natuur,

Raakte mijn hoofd, en 't was alsof haar hand Iets uit mijn ziel ophief, een trage last Waaronder ik neerging de eeuwen lang Van mijn bestaan in de kortzichtigheid;

En dit zij sprak, de Eeuwige, haar stem Vloog als het ruischen van een helder licht:

Ik heb u niet verlaagd tot kruipend dier,

Ik had u voorbestemd een god te zijn,

Ik had u saamgesteld uit al wat is,

Al mijne sappen goot ik om tot lijf,

Tot een menschwezen, gistende van drang Het Al te leggen op zijn enkel-wil;

En te vervormen naar een welbehagen;

Ik, die een blinde ben, ik gaf hem licht,

Ik tastende, ik schonk hem zekerheid,

Het donker onwis woord, dat in mij brandt,

En murmureert, goot ik te saam tot klank, Bevestigde de spanning van zijn strot, Waarlangs de klanken klimmen naar den mond, En worden nieuw geborenen in het Ruim;

Zijn hand gedacht ik, en de weeke schors Der hersenen, waarin de teekens drijven Van melkweg, pool en ster en evenaar,

Ik golfde uit zijn voorhoofdsplaat den neus; Waarin hij adem haalt, en neemt het Ruim,

Het ademende ruim tot zich en stort het weg; Ik gaf zijn stem den stalen klank der zee,

44

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.