Maar mij Natuur, wat is aan mij geschied. Waarom in mij een altijd stroomend lied,
Dat uitgaan wil op aard' tot alle ding,
Het zoete licht, de zachte fonkeling*
Is dit de Liefde niet, wat is het dan,
De ruisching om U voelen als een ban Van teederheid, waarin ge gaat omwonden, Van fijne draden klank U toegezonden*
Is hefc van Liefde, U te voelen één Met al wat ademt naast en om U heen,
En daarin op te gaan en henendrijven En te vergaan, en toch uzelve blijven*
Is hij van Liefde, deze blijde lach Waarmee uw oogen opzien naar den dag,
Die afgewenteld wordt uit hemelwieken En op de aarde uitslaat tot muzieken*
Is dit de Liefde, het genegen woord,
Dat gij in d' atmosfere hebt gehoord Voelen ingaan tot U en weer opkomen Naar Uwe hand, die schrijft in teeder schromen*
Is dit der Liefde, de bewondering Voor al wat om U leeft, en U om ving Met vormen, lijn, en kleur, die duizendmalen En nooit genoeg, zich voor uw oog herhalen*
38