In zijnen dienst, wil ik de heerscher zijn,
O gij natuur, over het leven dijn,
Dat uit U in mij stroomt, om het te zoeken, Wil ik doorvorschen U in alle hoeken.
Maar wijl er niets is buiten U natuur,
Geen wezen eeuwig, boven uwen duur,
Zijt Gij het, die ik in mijn wezen drage,
En leeft in U, het antwoord mijner vragen.
Wanneer uw oogen lichtend zullen zijn En stralende, sprak Zij, zooals de schijn Die hemelen en aarde gaat verbinden,
Dan zult gij in uw ziel mijn antwoord vinden.
Is Liefde uwe ziel, dus vroeg ik Haar,
Is zij uw werklijkheid, en stroomt van daar, Een teederheid door alle de atomen In 't op en nedergaan en wederkomen.
Er is geen liefde, sprak zij de Natuur, In water is zij niet, in lucht noch vuur, Er is geen liefde, val is er, en strijd, Toenadering en de vijandigheid.
37