Wilt gij het Communisme, o natuur,
Dus vroeg ik Haar, wil dit de duur,
Van ’t lichtend woord dat gij hebt uitgeschreven, In alle schepselen, in alle Leven,
O dit van U te weten, anders niet,
Ik wil geen ander woord, geen ander lied,
Dit in U vinden, wild' ik zoeken af De schuilplaatsen waarmee gij U omgaf.
Om dit, wil ik mij tasten aan de ziel,
Om dit, den voetstap hooren van uw hiel,
Treden door mij, en der verschijnslen alle Die dansen door de stuivende heelallen.
Om dit, is Leven mij te leven waard,
Om (dit te zien ontbloeien op de aard*
Wil ik mijn bloed uitgieten langs de gronden,
En blijde zijn, daartoe te zijn gezonden.
Om dit, wil ik het woord, dat in mij leeft,
En klank, en vuur, en vlam, en lijnen geeft,
Aan alles wat ik dichtend heb geschreven,
Gelijk een moederdier de locht inschreeuwen.
Om dit, acht ik gering wanneer ik leed,
Om dit, acht ik het nietig, wat ik deed,
Ik wil een dienstknecht zijn, het te geleiden,
Ik wil mij in mijn dienstbaarheid verblijden.
36