Verkocht hebt gij het woord, dat uit u welt, Wanneer uw zinnen vangen het geweld,
Der ritselende Lente uit de voren,
Bevuild hebt gij den glans, dien ik laat gloren*
Verkocht hebt gij mijn schemering, mijn nacht, Mijn velden, boomen, rotsen, en mijn schacht, Mijn zeeën, woud, en berg, mijn aardegeuren, Verkocht hebt gij de zon en hare kleuren*
Verkoopt het water zich, de klank, de kleur,
De boom, de steenrots, zeewind, of de geur Van ochtendvelden liggend in de lente, Verkoopt de zon zich aan de hemeltente*
Verkoopt het zeewier zich, de watermeeuw, Het korhoen, waar hij aanheft een geschreeuw, En staat te balderen in pluim en krage,
Al dansende het hoenwijf te behagen;
Verkoopt de regen zich, het geurig woud,
Het platina, het erts, het ribbig goud, Verkoopen zich de bergen of de zeeën, Verkoopt zich iets, hierboven of beneeën,
In heel den Aether, fonkelster of maan,
De melkweg, of de jagende orkaan,
En heeft ooit een mijner biljoen* atomen,
Een geldstuk voor een vlugge dans genomen*
26