Wanneer zij schijnsels afgeeft van gebaar Alsof er in haar wezen liefde waar,
Dan sprenkelt door mijn oogen stille lach,
Omdat ik in mijn dieper wezen zag*
Mijn kijk, mijn hand, mijn gang, mijn bevend woord, En alle uiterlijk dat mij behoort,
Ik schenk het u, en voor een kleinen koop Vangt gij de ziel, waarin g' u hield ten doop*
Want in mijn wezen leeft noch gij, noch God,
Ik zelve woon in mij, en hef ik tot
Een aangeroepen Macht, mijn handen ten gena,
Dan liegt mijn hand, want ik alleen besta*
Ik zie mij in de nieren, en doorleef Mijn kleinste zieleletsel, en ik geef Omdat het plechtig is, wel eens een traan Denzulken, die op aard in nood vergaan*
Ik maak muziek, en kleed mij in een lach,
Verleen mijn oogen schijnsels van een dag
Die blinkend was, en denk dan bij
Dit glorieënde schijnsel, slechts aan mij*
Ik hef de waarheid tot een vlag, en dek Mijne omkoopbaarheid met haar, en trek Ten strijde als een leider stout, en fier,
Maar in mijn binnenst wezen loert het dier;
24