En zeide: Zie mij aan, ik ben het Al,
Ik ben het Eeuwige, het rond heelal,
Ik wentel mij in kleurenovergangen,
In fluistering, in doodskreet en gezangen,
Ik ruisch de stroomen af, ik ben de visch, Ik ben de waterplant, ik ben het lisch,
Ik ben het fijn penseel dat ze zal kleuren, Ik ben de vogelbek die ze zal scheuren*
Ik ben de aarde aan het wolkenbeeld,
Ik ben het kind dat met de sterren speelt, Ik deel mijzelve aan mijzelve mede,
Ben het voorbijgegane en het heden*
Ik ben de wenteling, ik ben de rust,
Ik ben de heete branding, en de kust,
Ik ben het diep verborgene, aangestooten, Ik ben het zichtbare dat ligt besloten*
Ik ben het antwoord en ik ben de vraag, Het aangehevene en het omlaag,
Het nog nooit aangeraakte, dat vervaalde, Het ongesprokene en het verhaalde*
Ik ben een lach, een overgang, een traan, Een woord dat in zichzelve is vergaan,
Ik ben in kleuren de verglijdende,
Ik ben in kleuren de verbeidende*
18