kwam het sublieme. Daarin ligt de jonge moeder, en naast haar is het kind.
De kamer zingt. De gele wanden flakkeren en de bontroode chitsen gordijnen bewegen in zang. En de armelijke tafel en de kleine wieg. Er is het flauwe licht uit een koekoek binnengevallen en alles is bevende. Maar in het paarse duister der diepe bedstede, de jonge moeder en het kind en tot haar de zang en over haar het tastende licht.
Stil ligt de jonge moeder met het gelukkig gemaakt gelaat, haar oogen zijn weggesloten.
Maar aan de geruischeloos open gemaakte deur, met den klinker in haar hand, de andere moeder, die tot haar kind ziet.
En deze, de jonge vrouwe, alsof zij de aanraking voelde, de lichtende oogen opent zij, en de oogen der beide moeders ontmoeten elkander en het was alsof zij elkander kusten.
De oude vrouw sluit de deur en nadert de bedstede en dompelt zich in de zingende kamer. Zij wordt opgenomen in zang. Haar oogen
12