Saamgebogene binnen de wanden zijner moeder, luistert het kind naar het wonder.
In de moeder geschiedt het wonder en zij spreekt er over met het kind.
De grotten van zijn denken opent zij. Uit hare lippen ontvangt hij het geheim der taal.
Haar oogen zien het licht en zij vertelt des-zelfs fonkeling aan het kind, opdat hij eenmaal lichten moge.
Zij ziet den nacht en boven de wimpers van het nog blinde kind glijdt schemer.
Zij lacht, de moeder lacht en in het kinderhart verheft zich iets.
Zij spreekt, de moeder spreekt, en het kind in haren schoot, geeft antwoord en verschuift.
Het kind, dat in den nog gesloten schoot der moeder ligt, het wachtende kind....
Het weet alles.
Het weet den loop der zonnen, manen en de sterren, het sidderend geheim in de paarse afgronden, het onrustig verschuiven der peinzende nachtzeên, de looden dreiging der dalende
26