zij reiken naar de hoogten der hemelen, maar het hart is een harp.
Zooals het hart van het kind is, een harp door de moeder bespeeld.
Van den dichter, is de moeder, de gemeens-schap.
Hij is geheel van haar, zooals het kind is, geheel der moeder.
Zij heeft hem ontvangen, zij heeft hem gedragen, zij heeft hem aan het licht gebracht.
Hij is vol van haar.
In alle talen zingt hij haar, met alle kleuren omkleedt hij hare gestalte.
Want daar is in alle de werelden, niets dan de moeder en het kind.
Er is niets dan het wonder, er is niets dan de gemeenschap. Zij, die daarin leven, weten alles, zij liggen vastgehecht aan de gemeenschap, zooals het kind aan de strengen zijner moeder.
Het ongeboren kind, het kind nog levende in den schoot zijner moeder, het kind leert alle geheimen van hemelen en aarde.
25