Het wonder van de gemeenschap hooren zij, de atmosfeer waarin het heelal ademt.
Waarin alles tot elkander overgaat en anders wordt.
Waarin ook gij ademt en anders wordt en verbrandt en overgaat.
Als gij ademt, stroomt uit uw mond het heelal en gij neemt het heelal tot u in.
Hij stroomt u in, gij stroomt u in hem uit.
En voortdurend leeft gij in overgangen.
In de overgangen van het wonder leeft gij, gij, zelf een wonder.
Allen die liefhebben leven aldus. De moeders, de kinderen en de dichters in de uren der genade.
In deze uren, wanneer zij liggen van zich weggeworpen, leven de dichters binnen het Al, binnen het wonder, en. hun hart wordt een harp.
Hun lichaam is geworden als dit der aarde. Bloemen en kruiden en struiken en boomen zijn in hun en evenzoo de verheffingen der bergen. Hun hoofd is het prachtige orgaan waarmede
24