IN HET COMMUNISME.
In de sferen van het wonder, in het verglijden der vormen, in de zingende zelfverbranding der verschijnselen, in den opgang der kleuren en in hun val, zit de dichter en luistert.
Hij luistert in het alomme aanruischen, hij luistert in het Communisme, hij luistert in de stem.
Het is deze, die hij brengen wil naar de menschen.
Noem haar niet God, deze stem.
Noem haar de gemeenschap.
Er waren eertijds, die haar God noemden.
Zooals Mozes en Jezus en de profeten en ook de velen die liefhadden.
Maar die thans zijn, noemen haar de Gemeenschap.
Want zij hooren de stem der gemeenschap, als de groote uiting eener liefde. Der liefde van het redelooze en van het redevolle tot elkander.
Zij hooren het wonder.
23