Het nooit geziene is geworden zichtbaar,
Het nooit vernomene het werd gehoord,
Het nooit bevroedde kreeg op aard’ gestalte,
Het ongelooflijke, hier is het geschied,
De menschheid op de aarde is haar God.
Zoo zal het worden, wanneer gij,
In wien geboren werd uit hoovaardij En trots, — af keer van deze maatschappij,
En haar ingaat te werpen om
Die belt van laagheid, stank, en eigenbaat.
Zoo zal het worden, wanneer gij,
Die nu te loeren ligt op uw bezit,
Zult zinken weg in angst, bij de roepstem „Ontwaakt verworpenen der aarde,
Staat op verdoemden in domheidsmacht. ”
Zoo zal het worden, wanneer gij,
O gij begnadigden, die de natuur Doorzoekt en hare wetten vond,
De deur maakt open harer beslotenheid,
En binnentreedt den ban der menschgemeenschap
93