Zoo zal het worden, wanneer gij Poeeten, die de schoonheid zoekt,
Haar dienen wilt, wijl uwe hand boetseert D’onzichtbare, die in uw hart ronddwaalt, —
Haar zien zult in haar allerhoogste klaarheid, Kameraadschap
Zoo zal het worden, wanneer gij Verbetenen, die nu het nieuwe woord Hoort kloppen aan de poorten van uw denken,
Uzelve openstoot en binnentreedt,
De sterke sfeer der wijde kameraadschap.
Zoo zal het worden, wanneer gij O neergeknielden, bukkend voor een God Dien gij niet kent, dewijl gij knechten zijt,
Voelt in uw hart het gisten van een vlam,
En een gelijke, opstaat voor uw Godl
Zoo zal het worden, wanneer gij.
94