Buig haar tot schip, te varen in het ruim,
Bij het gejuich der vanenrijke sterren.
Helpt mij broeders, want de zee is machtig, En het licht klimt nog niet aan den einder, En de woeste elementen dreigen.
U te maken heerlijker dan ooit Goudbesponnen bloeiend rijke aarde, Eindloos blauw heelal, grijp ik U aan.
92