Van boomen, door den boog des winds bestreken, Het zongehamer en het zeegeklop.
En de beschonkene, hij ziet den dag
Een hooguitvloeiend schimmenspel op goud,
Met zijn aandachtigen, de kring der wolken.
Hij hoort het licht dat van den hemel daalt,
En roept de kleurgestalten uit de aarde En jaagt de vlinders naar het open veld.
En hij ontvangt de stille atmosfeer,
De teer-doorzoemde, de bewogene,
Waarop een klank haar kleine loop begint.
En het geraas van onzichtbare Boden,
90