God

Titel
God

Jaar
1930

Overig
een gedicht

Pagina's
93



D’ontzachlijke, die alles is, het vuur,

De zee, het land, de bergen, en de aether, Maakte mijn hersens open, en Hij sprak:

Ga tot de menschen, zeg, hoe zij Mij zien.

O Heer, sprak ik, o God, o Zee, o Licht,

De menschen noemen U den heiligen Geest, Onkenbaar in gedaante, Een die is,

Zijn schepper en zijn schepping tegelijk,

Wijl Gij nu zijt gestalteloos, o Heer,

Bidt men U aan in de gestalt’ des zoon’s, Wiens beeltenis vereeuwigde het kruis,

Het hout waaraan Hij steeg te Golgotha,

O Gij gestalte, schoonste aller menschen, Gestegene op dezen berg van leed Totdat Gij reiktet naar het gouden licht, — Des menschen aardsche leed, heeft U gebeeld.

Een sprookjeswereld heeft de kleine mensch Om een volheerlijke figuur geschapen Liet haar geboren worden in de stal,

Herders en vee aanbaden het gelaat.

85

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.