Aan den ingang van het nieuw gebeuren Zien wij een zich lichtende ontvouwen Als cocon tot vlinder, en de menschheid Heft zich uit haar windsels naar het licht.
Met verdwaasde oogen en de harten brandend En de keel in vrijgesproken doem,
En de handen bevend, slaat op eenmaal Uit den mond der slaven, felle kreet,
Hossannahl Opgestaan is Eene,
Uit het stof heeft hij zich opgewenteld,
En hij staat te zien op aarde levend,
Naar het licht rijst hij, zijn handen lichten,
En hij spreekt de nieuwe woorden „Vrijheid,
En in kameraadschap welbehagen,
En geen andere God meer dan de menschheid, Dan de menschheid, — niets dan menschheid, niets dan menschheid.
78