Nieuwe jeugd, als uit een kan gegoten Gele wijn, gist mijn schedel binnen En ik voel mij opgeheven en gestooten Naar de wieling van een nieuw beginnen.
Lachend ligt de wereld, en volkomen Weet ik mij aan al wat leeft verbonden, Wat mij scheidde werd mij afgenomen En ik heb mijzelve teruggevonden.
Is nu eene godheid nog van noode,
Met mijn hand kan ik den einder raken En ik schrijf mijzelve de geboden En verboden, die gelukkig maken
Jeugd en nieuwe schoonheid aan U allen Die als ik in nieuwe godheid gelooven En vertoeven mogen in de hallen Harer tempelen en arbeidshoven.
64