Ik heb het recht U te ontkennen God,
Maar Gij niet mij — ik heb U steeds gezocht Mijn geest deed niets dan zich bewegen tot De macht onzienelijk, die alles wrocht.
Wien’s wil omwaarde, en wien’s hand-gebod De ruimte uitlag en de takken vlocht,
Wien’s adem poel en riet en stroom bezocht En in het dier de klank schonk aan zijn strot.
Niets wilde ik dan U, ik zei, de boom Is God, het blad is God, God is het woord, God is de zee, de zon, het blauw heelal,
Gaaft Gij een teeken tot mij aan? Loom Hangt de lucht, en daar wordt niets gehoord Dan van mijn kleine stem het leeg geschal.
62