Ik ben geheel in God, ik adem Hem,
In Zijn gestalteloosheid word ik op~ Genomen en ben boom en dier en vrucht.
Hij overhuift mij met een koepeling,
Hij rukt mij neder en verheft mij weer En om mij heen is niets dan Hij.
In elke poging iets van Hem te beelden Zweeft adem der gestalteloosheid aan Uit Hem, aan wien alle gestalt ontbloeit.