Wat is er in de luchten, dat mij doet Denken aan God. — Er viel een vreemde nacht Uit blauwen hemel zonder sterren.
En niets beweegt.
Ik zou wel willen weten of iets denkt In het heelal, aan menschheid, dier, of plant Aan mij, — terwijl ik schrijf de vraag,
Of er iets denkt in dit verstild heelal.
Ik projecteer uit mijn gedachtegang een Denker, Ik denk, en wijl ik denk, denk ik, Hij denkt,
De ontoegankelijke, van wien men zegt:
„Hij, God.
44