God bespeelt mij en ik sta vol klank,
Kreunende klanken komen uit mij los,
Mijn mond wordt stroef, onwillig beeft mijn hart Zich door de vreemde hand te doen bespelen.
De Al-stof en de Al-geest, samen God?
Ik weet niet anders, en ik worstelde,
Den altijd zwijgende, zijn wreed geheim,
Van d’ ongekende lippen af te lezen.
43