God

Titel
God

Jaar
1930

Overig
een gedicht

Pagina's
93



Stilte binnen de spangen van het woud. — Waarom ben ik van diepe woorden vol En spreek mijzelf niet uit — Iets antwoordde: In u is het vermoeden van een God.

Het licht, het brandende, jaloersche licht,

Balt tot een zon, en bliksemt in zwaardslag,

Of doolt verdwaasd, — wij grijpen zijne gestalt’ En zetten hem op aarde tot een toorts.

De fonkelzware rinkelzee loomt aan,

Zij draagt in haar geluid het eeuwig vragen — De onvoldane zee — zij wentelt zich,

Wij weten u o zee — wij wentelen u.

En gij o amarante lucht, vlokkig geschrift Waarin alle geheime teekens dwalen,

Van worden en vergaan, en overgang, en zijn, Wij knoopen los de kernen van uw draad.

Want gij o sprakeloozen allen, gij Eeuwige sterren, zonnen, zee en vuur En wij uw klankendragers op de aarde,

Waar wij elkander raken, ontstaat God.

42

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.