God

Titel
God

Jaar
1930

Overig
een gedicht

Pagina's
93



Ik heb mijn God gemaakt, mijn fetisch, mijn toevlucht, Mijn vaderlijk tehuis, de tent waarheen ik vlucht,

Mijn zelfgemaakt bestel, mijn liefdevol gebod,

Mijn Jezusbeeld, mijn Jah, en Zebaoth.

Ik heb Hem toegekend het Albestuur,

Handspreiïng over land en zee en vuur,

Ik buig mij voor mijn hoogen Hemelheer,

De over mij gebogene ziet neer.

Ik zing van Hem, „o Licht in duisternis”

Ik zeg, dat Hij de Heer der wereld is Dat al wat leeft, de vonk is zijner zon,

Dat uit zijn hand de mensch te zijn begon.

Maar dan verhef ik mij en grijp Hem aan,

Den Schepper, dien ik zeide te bestaan,

En zeg dat Hij niet is, en wisch Hem uit; —

En nochtans brandt in mij Zijn hoog geluid.

25

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.