En nochtans zoek ik U, en wil U zien,
Zijt Gij de Geest van ’t gistend overgaan Aller verschijnselen in cirkeling Formeerende dit bevende heelal.
Zijt Gij de Enkelmachtige, die saam In eenen greep houdt het heelal gespannen, Wiens adem deze wereldstof uitzendt,
De geest uit wien het wereldbeeld gewerd.
Of zijt Gij de Essence zelve dezer Stof, een damp die uit hun wervelingen Kokend zich vastzet in des menschen brein Tot beeld, — het nooit geziene beeld van U.
20