Der myriaden sterren wachtend staat Aan ’t zwart fluweel van zijn gedachtetafel, Denk ik, nu telt mijn God zijn wereld uit.
Ik denk altijd aan U, ik ga in U Een priester en leviet in uwen dienst,
En ik verricht het hoog gebed tot U,
Bij ’t luisteren naar den vogel en de beek,
Een glimlach overvaart mij, nu ik denk, Dat ik U eigenschappen wou toekennen, En Vader noemde, een Barmhartige, Genadenrijke, en het Alziend Oog.
Ik kleine knechtje, rake nog niet met Het einde van mijn woord, aan Uw begin; Ik ben een fluisterding in ’t labyrinth Van Uw oneindig lichaam, de natuur.