l:
Het altijd stroomend bloed van Hem, de zee De lievelingen van zijn adem, wind,
Zij nemen mij tot zich, en ik neem hen.
Hij voedt mijne gedachten met het spel Zijner gedachten, zon en maan en ster,
De bergen, de afgronden, en de school Der schubbige bewoners zijner zee.
Ik leef het welbehagen van een dier,
Dat zich in Hem bewust geworden is,
En ik verheug mij bij het tafereel Dat Hij ontrolt, mij medespelende.
Soms denk ik, waar ik in Zijn ochtend zie, God is verheugd, de teedere wolken schrijven Blijde gedachten aan het eindloos ruim,
Van zijn verstilden koepelenden schedel.
Of in den laten avond, als de stoet
18