Op woord en klanken mijnen adem uit,
Ik schrijf Zijn Naam, en Hij staat op tot mij Te kijken uit de teekens mijner hand.
Ik zie het bevend zilver Zijner lucht Beloopen door zijn vonkende signaal,
Ik zie de wolken zweven, zijn gedachten,
De hemel is de holte van zijn hoofd.
Een adem van Hem uit, gaat tot mij in,
Mijn ooren hooren zijn aanfluistering,
Ik word verheugd met wat ik zie van Hem Aan heerlijks in mijn binnenste geschieden.
Ik ben de losgewoelde van zijn lijf,
Een wonder tusschen vele duizend wonderen,
Ik eet van Hem, en Hij eet ook van mij,
Ik scheur van Hem, en word door Hem gescheurd.
Zijne organen mijn genooten, plant en dier,
2 17