Als gij, zullen wij onpersoonlijk zijn,
En onpersoonlijk denken, onpersoonlijk worden; Wanneer wij onpersoonlijk zijn wij in God,
Het onpersoonlijke der werelden zijt gij,
Het onpersoonlijke in ons, zijt gij,
Ons hart, dit is het onpersoonlijke.
Ons hart is god, het voert zijn bloedstroom uit, En zendt, met golving, op, en aan, en weer.
Zijn roep naar de zintuigen, zijn dienaren. Wanneer gij maakt uw zintuig tot dienaar, Wanneer gij maakt uw hart tot uwen god, Wanneer gij luistert naar zijn gang, en hoort Zijn stem, en doet zijn daad, wat ook geschied"; Dan zijt gij in gemeenschap met het Al,
Dan zijt ge’in God, dan zijt ge’in Communisme.
71