De Arbeid, alle kunst, de Wetenschap, Voortaan, het Communisme zij in hen.
Dan zult gij hooren, hoorige, die wordt De Dienaar, van den lichtend nieuwen god. Alle muziek, die op de aarde speelt.
Uit bloem, en kruid, en lichtende gewassen. Doorheen de zalen, van het vluchtend ruim;
O, als gij wordt, een hoorige, die hoort,
Het rythme van het zingende heelal,
Dat in de harten van de menschen ademt, — Dan zult gij worden, een lijfeigene.
Van alle menschen op de wijde aarde,
En gij zult, heerscher, die nu zijt een knecht In waarheid worden, heerscher der planeten, Der aarde, en der ontembare zee.
Wanneer o knecht, uw hersens staan doorlicht Van het zeer zuiver licht eener gemeenschap Met al wat is, de boomen en het dier.
De varens en de sidderende wolken,
Het schaaldier, dat op den zeebodem leeft; Dan zult gij neerzien, op den tijd van nu, Waarin wij armelijke menschjes leven. — Wanneer uw handen, o gij sterke knecht,
Het teeken van gemeenschap zullen maken,
61