Liederen der gemeenschap

Titel
Liederen der gemeenschap

Jaar
1922

Pagina's
78



En teekens velerlei der vruchtbaarheid,

Oneindig schijnt de hal, zooals gij zijt In waarheid, de oneindige, mijn Heer:

Zij is van wit en zwart porfier, en beeft Wanneer de zon haar nadert, goudbevlekt.

En ruischt u tegemoet, met haar muziek Van spelend flakkerende blauwe tinten, Oplaaiende, begeleidend uwen voet,

O God, wanneer Gij lichtend henenglijdt. Voorbij de pijlers, zuilen en de bogen,

Naar ’t sanctuarium, waarin gij wordt, Onschendbare, onzichtbaar aangebeden.

Wilt gij mij zien. Wilt gij mijn tempel zien,

Ik bouwde hem, om naar uw troon te reiken,

Ik wilde naar uw goddelijk aanschijn,

Ik wilde bij u zijn. Daal gij naar mij,

Nu ik mij niet vermoog tot u te heffen,

Aanzie, wat ik te uwer eer uitsneed,

En hieuw en groef in ’t koppige basalt,

Of hoor de liederen, die ik bedacht,

En op laat stijgen naast guitaar en trom.

Aanzie mijn Spinx, in haar gestaltenis,

Zij ligt ten ingang van de koningsgraven, Versteend visioen hunner onsterfelijkheid,

Haar lichaam rust, als dit een’s diers, op d’aarde, Maar aan haar lijf ontstijgt een menschenhoofd, Wiens oogen kijken naar uw Eeuwigheid;

O vreemde god, gebieder der woestijnen.

Daal tot mij af, dat ik uw oog aanschouw.

51

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.