Liederen der gemeenschap

Titel
Liederen der gemeenschap

Jaar
1922

Pagina's
78



Mijn toeverlaat, mijn heil, mijn heerlijkheid, Weldoende sfeer, die altijd om mij zijt, Waarin ik ga, in zaligheid verloren,

En sterven zal, en worden weer geboren.

Zoetig van honig, en aan geuren rijk, Bewoond door kleur en klank, Oneindig Rijk, Van vogels, kruiden, wemelende zeeën, Ruchtig van vaarten, boven en beneeën.

Die uit den grond, den hoogen boom opstak, Die aan de lucht in wemeling uitbrak,

En in de nachten, tot de aarde daalde.

Haar, van het wonderlijke zijn verhaalde.

Die blauwen schemer riep, en ochtendgeel,

De wolken aanstreek met een flauw penseel. En tot de velden bracht de blijde mare,

Van de ontvangenis, en ’t lichtend baren.

Die fluisteringen wekt, en het gesprek.

Uit plant, en mos, en kruid, en vooglenbek, Die staat bijwijlen stil, als in nadenken,

Een heerlijk vocht in bloemen uit te schenken.

40

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.