Anders kunt ge niet, dan stroom en woud, En de hoog en laaggelegen oorden,
Die nature openvouwt,
Met uw volgzaam stille stem verwoorden.
Aan de beving uwer hand, vertrouwt Zij, haar kleuren toe, en haar accoorden, In haren einder, die verflauwt,
Trekt zij golving, die uw oog bekoorde.
En geen andre schoonheid is,
In het wijde wereldruim verspreide.
Dan haar zoete beeldtenis.
Die gij dichtend mocht belijden.
38