Het Ruim ligt open, en ik ga daarin Als een bevrijde, en ik voel het groeten Der zichtbare en onzichtbare stoeten, Wezens komend in het dagbegin.
O gij gezellen, levend’ om mij heen.
Van mij gescheiden en aan mij verbonden. Dezelfde felle wil houdt ons bijeen,
Dezelfde levenswil heeft ons gezonden.
Wij zoeken Liefde, vaart, en woud, en wei, Wij zoeken Liefde, heuvel, veld, en made. Wij zoeken Liefde, planten, en geboomt.
En openen de zielen, zooals gij,
De kelken opent, bij den zucht der zaden, Die al bevruchtend, door de ruimte stroomt.
33