Blijft vrolijk, of het sneeuwt of regent, weest Geneigd, u aan de blijdschap weg te geven,
De blijdschap is een kruid dat u geneest,
Wanneer gij vol en zat zijt van dit leven.
Ge moest zijn beker drinken tot den grond,
Maar ’t was niet louter wijn, dat gij mocht drinken. Steekt dan den vinger diep in uwen mond.
En werpt uw inhoud weg met hooge krinken.
En kijkt uw beker aan, zooals hij kijkt.
Die hadt te diep in ’t groote glas gekeken,
En wien een glimlach het gelaat bestrijkt,
’t was wrang — en ’t had hem toch zoo zoet geleken.
21