De gouden zon verglijdt tot geel en purper,
De zee wordt groen, de lucht schijnt nu een veld Bemorst met sap van moerbezie en kersen.
Terwijl ik schrijf en opkijk, streept de zon,
Een schaduw werpt zich op hem, hij verdwijnt, De zee wordt zilver, en de lucht fijn grijs;
Niet vast te houden is de schoonheid van het Al.
20